Deuteronomium is het vijfde boek van de Bijbel, het vijfde boek van het Deuteronomistisch geschiedwerk (Genesis tot en met Koningen) en het laatste boek van de Thora of Pentateuch. In het Hebreeuws heet het boek דברים Davarim (‘woorden’), wat opnieuw één van de eerste woorden is van dit Bijbelboek. De naam Deuteronomium is de Griekse aanduiding van het Bijbelboek en betekent ‘tweede wet’ (deutero-nomos). Waarschijnlijk is deze titel gebaseerd op een foute vertaling van de Septuagint (de Griekse vertaling) van Deuteronomium 17:18, waar de koning de opdracht krijgt een ‘kopie van de wet’ te maken. Zo’n probleem is deze verkeerde naamgeving echter niet, omdat Deuteronomium ook een tweede versie van de ‘ Tien woorden’ bevat (Deuteronomium 5, als herhaling van Exodus 20).
Deuteronomium is een ontzettend belangrijk Bijbelboek. Het is de climax van de Pentateuch en veel van de historische en profetische literatuur is ingeworteld in de theologie van Deuteronomium (vandaar de aanduiding ‘Deuteronomistisch geschiedwerk’ voor de boeken Genesis tot en met Koningen). Vaak is bij de vondst van ‘het wetboek’ door Josia (2 Koningen 22-23) gedacht aan Deuteronomium (waar veel goede argumenten voor te geven zijn). Het is dus de moeite waard om de achtergrond en hoofdlijnen van dit Bijbelboek te kennen!
Auteurschap en datering
Voor het auteurschap en de datering geldt hetzelfde als voor Genesis en de andere boeken van de Pentateuch. Ik verwijs naar de pagina over Genesis.
De inhoud van Deuteronomium vindt plaats in de vlakke velden van Moab (te Sittim). Het volk is hier in Numeri 22:1 aangekomen en blijft hier totdat ze onder leiding van Jozua de Jordaan overtrekken en het beloofde land veroveren (Jozua 3:1). In Sittim is er ondertussen veel gebeurd (zie Numeri 22-36). Mozes weet dat hij hier zal sterven. Hij is ongelovig en ongehoorzaam geweest te Kades, waar hij op de steenrots sloeg (Numeri 20). Als straf mag hij het beloofde land niet binnengaan. Deuteronomium beschrijft de laatste redevoeringen van Mozes en uiteindelijk het moment dat hij sterft.
Structuur en indeling
In 2 Koningen 23:2 woord het gevonden wetboek aangeduid als ‘het boek van het verbond’. Hoewel niet allen er over eens zijn dat hiermee Deuteronomium wordt bedoeld, zijn de meesten het er wel over eens dat Deuteronomium dezelfde structuur en indeling heeft als de internationale (verbonds)verdragen uit die tijd. Heersers sloten een (vazal)verdrag met een overwonnen vijand. Er zijn hier voorbeelden van gevonden uit het Hittitische Rijk (tweede millennium voor Christus). Deze structuur is als volgt:
I. Inleiding/Voorwoord (1:1-5)
II. Historisch proloog (1:6-3:29/-4:43)
III. Paranese: Vermaningen en wetgeving (hoofdstuk 4(:44) tot en met 26)
A. Basis/Algemeen (4:1/44-11:32)
- (5) Decaloog
- (6) Het ‘sjema’ (vers 4); het grote gebod (vers 5)
- (7) Bevel tot uitroeiing van de Kanaänieten
B. Specifiek/Gedetailleerd (12:1-26:19)
- (12) De ene plaats van de eredienst
- (13) Waarschuwing tegen verleiding door afgoderij
- (16) De drie grote feesten
- (19) Vrijsteden
- (20) Oorlogswetten
- (26) Aanbieding eerstelingen
IV. Zegen en vloek, bekrachtiging (hoofdstuk 27 tot en met 30)
- (27-28) Ebal en Gerizim; Zegen en vloek
- (29) Vernieuwing/bekrachtiging van het verbond met God
V. Regelingen omtrent de opvolging (hoofdstuk 31-34) A. Voorzien van publieke lezing B. Afscheid, zegening en sterven van Mozes
- (32) Lied van Mozes
- (33) Zegen van Mozes
- (34) Dood en begrafenis van Mozes
In de inleiding en historische proloog worden beide partijen binnen het verdrag voorgesteld. Een terugblik in de geschiedenis maakt duidelijk welke relatie er is tussen de suzerein en de vazal. Het weldoen van de suzerein aan de (overwonnen) vazal wordt hierin onderstreept. De vazal werd voorgeschreven hoe hij zich aan zijn heer moest onderwerpen en aan welke voorschriften hij zich diende te houden. De zegeningen volgen op het gehoorzamen aan dit verdrag, de vloeken op het verbreken van dit verdrag. Goden werden aangeroepen als getuigen, om diegene te straffen die ontrouw zou zijn aan het gesloten verbond.
Inhoud
Deuteronomium begint met een korte inleiding op dit Bijbelboek. Het zijn de gesproken woorden van Mozes, aan de overzijde van de Jordaan (wat impliceert dat dit niet geschreven is door Mozes, maar door iemand die al in het beloofde land was).
Hierna volgt een uitvoerige beschrijving van de geschiedenis. De HEERE is de Verlosser uit Egypte, de Leider en Beschermer van het volk door de woestijn. De HEERE heeft Zijn grote werken en mogendheden getoond aan Israel, zoals Hij aan geen volk heeft gedaan. Hij heeft tot hen gesproken en heeft Zichzelf aan hen geopenbaard met vuur, rook en donderslagen. God heeft hen goede en rechtvaardige inzettingen gegeven.
Op deze inleidingen volgen de voorschriften en wetten waar het volk zich aan moet houden. Deze overgang lijkt eerst te komen bij 4:1, maar vervolgens lijkt het er meer op dat de historische proloog wordt voortgezet. In 4:44 is er opnieuw een aankondiging dat er overgegaan wordt op de wetgeving. Dit loopt over in een herhaling van ‘de tien woorden’ (5:1-21). Algemene waarschuwingen en richtlijnen worden in de daarop volgende hoofdstukken (tot en met hoofdstuk 11) gegeven. De hoofdstukken 12 tot en met 26 geven meer specifieke opdrachten en geboden. Het gaat hier om wetten voor het volk, voor koningen, priesters/levieten en profeten. Ook zijn er wetten over het geven van de tienden, de vrijsteden, het jubeljaar, de grote feesten, (dood)straffen, etc. De laatste verzen (16-19) van hoofdstuk 26 laten een duidelijke afronding zien van dit gedeelte. Walton (1987) ziet deze hoofdstukken als een uitwerking van de Tien Geboden. Hoewel het moeilijk te verdedigen is dat deze structuur ook de intentie was van de auteur, geeft het toch inzicht in hoe het boek Deuteronomium het volk aanspoort om te leven volgens ‘de tien woorden’ in meer dan de letterlijke zin.
Hoofdstuk 27 en 28 geven weer wat de gevolgen zijn van het wel of niet gehoorzaam zijn aan deze voorschriften en wetten. Gehoorzaamheid brengt zegeningen, ongehoorzaamheid brengt vloeken. Het verbond wordt vernieuwd, met uitdrukkelijke waarschuwingen tegen verbondsbreuk (hoofdstuk 29). Mozes lijkt te voorzien dat het volk gaat afwijken en verschrikkelijke straffen zullen ondergaan. Hij wijst hen er echter op dat een terugkeer mogelijk zal wezen. Een indringend appel om te kiezen voor het leven, door te gehoorzamen aan de HEERE Die zo nabij is, sluit dit gedeelte af (hoofdstuk 30).
De laatste hoofdstukken van Deuteronomium gaan in op de opvolging van Jozua, het regelmatig voorlezen van dit verbondsboek en het afscheid en sterven van Mozes. God voorziet het afwijken van Israel en geeft Mozes een lied om aan Israel te leren (31:19). Dit lied wordt weergegeven in Deuteronomium 32. Voordat Mozes sterft, zegent hij de twaalf stammen (hoofdstuk 33). Mozes mag nog een blik werpen over het beloofde land, voordat hij sterft en door de HEERE Zelf (!) begraven wordt. Een grote profeet en leider was niet meer…
In Deuteronomium is het God Die een volk kiest, Die het land kiest, Die een plaats voor de tempel kiest, Die de priesters kiest en Die de koning kiest. Het is de soevereine liefde van God Die dit volk genadig uitkiest tot Zijn eigendom. Dit maakt het volk Israël bijzonder. Het is een volk dat een verbond heeft met haar Schepper én Verlosser. Dit verbond vraagt liefde van beide partijen. Het houden aan de door God gegeven wet is de gevraagde liefde van het volk Israël.
God communiceert Zijn Woord via Mozes. In de toekomst zal God blijven spreken tot het volk door profeten te zenden. Het volk krijgt richtlijnen om valse profeten te onderscheiden van ware profeten (Deuteronomium 13 en 18). Ook wordt er een grote Profeet beloofd, die in tegenstelling tot alle andere profeten, wél Mozes evenaart in grote. God geeft al door aan Mozes dat het volk ontrouw zal worden en in grote ellende (ballingschap) terecht zal komen. De geschiedenis die hierop volgt (Jozua tot Koningen) is de vervulling van deze profetie.
Naast het werkwoord ‘kiezen’, wordt het werkwoord ‘geven‘ ontzettend veel gebruikt. Met name de gave van het land wordt vaak herhaald (‘…in het land dat de HEERE uw God u geven zal’). Het blijven bezitten van dit land is verbonden aan het gehoorzamen aan de wetten van God. Gehoorzaamheid en trouw aan het verbond brengt niet alleen bezit van het land, maar ook vruchtbare oogsten. Ongehoorzaamheid en ontrouw zal echter gestraft worden met droogte, mislukte oogsten en uiteindelijk verlies van het land.
Lijnen naar het Nieuwe Testament
Deuteronomium is niet alleen een ontzettend belangrijk boek voor de rest van het Oude Testament, maar ook voor het Nieuwe Testament. Deuteronomium hoort bij de vier meest geciteerde boeken van het Oude in het Nieuwe Testament. Met name hoofdstuk 32 wordt veel geciteerd. Waarschijnlijk kende elke Jood dit lied uit zijn hoofd.
Een hele duidelijke lijn loopt er van de beloofde Profeet (Deuteronomium 18:14-22) naar Jezus. Volgens Deuteronomium 34:10 was er na Mozes geen profeet meer geweest als Mozes. Volgens Deuteronomium 18 zou die echter wél komen. Het volk Israël bleef dan ook uitzien naar het moment dat dit waarheid zou worden. Mogelijk was dit gekoppeld aan een Messiaanse verwachting. De priesters en levieten die door de Joden naar Johannes de Doper worden gestuurd vragen dan ook of Johannes niet deze Profeet is (Johannes 1:21). Hij ontkent dit. Hij is het niet, maar Die na hem komt… De Samaritaanse vrouw erkent Jezus als een profeet (Johannes 4:19) en als zij Jezus vertelt over de komende Messias, Die alle dingen zal verkondigen (vgl. Deut. 18:18), bevestigt Jezus dat Hij het is: ‘Ik ben het, Die met u spreek’ (vers 25). In Johannes 6 geeft Jezus het volk brood te eten (zoals Mozes het volk manna had gegeven). De mensen die dat zagen, concludeerden dat Jezus dus die Profeet moest zijn (Johannes 6:14). Jezus gaf niet alleen Brood, maar beloofde ook stromen van levend water (zoals Mozes water uit de rots had gegeven). De mensen die dit hoorden, concludeerden dat Jezus dus die Profeet moest zijn (Johannes 7:40). Na Jezus’ opstanding en hemelvaart is er geen twijfel meer over. Zowel Petrus als Stefanus verkondigen Jezus als de Profeet Die komen zou (Handelingen 3:22-26; 7:37).
De geloofsbelijdenis dat God één is (Deuteronomium 6:4), kon makkelijk in conflict komen met de godheid van Jezus. Als Jezus ook God was, waren er dan niet twee ‘Goden’? Jezus benadrukt dat Hij én de Vader één zijn (Johannes 10:30; 17:21-23). Onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat deze belijdenis niet zo zeer een monotheïstische claim is. Het gaat er in Deuteronomium niet zozeer om dat het bestaan van andere goden wordt ontkend (die zijn er juist wel: ‘afgoden’), maar dat Israël alleen de HEERE als God mag dienen. Het Nieuwe Testament ontkent niet één God, maar openbaart God als één Wezen in drie Personen (Vader, Zoon en Heilige Geest). Deuteronomium gebruikt het beeld van God als ‘Vader’ en noemt Hem ook zo (1:31, 8:5 en 32:6).
Tijdens de verzoeking de woestijn citeert Jezus uit Deuteronomium 6 en 8. Jezus leefde bij alle woord uit de mond van God (Deut. 8:3; Mattheüs 4:4; vgl. Johannes 4:34). God had het volk veertig jaar beproefd in de woestijn, om te weten wat in hun hart was. Israël had gefaald. Hun hart waren ‘onbesneden’. Jezus wordt ook veertig dagen beproefd, maar Hij doorstaat de test. Hij beantwoordde aan de vereisten van een koning naar Gods hart (Deuteronomium 17:14-20), in tegenstelling tot de grote vorsten van Israël (als Salomo). Jezus heeft net als Deuteronomium oog voor de armen, de vreemdelingen, weduwen en wezen. Hij houdt Zich aan en leert de kern van de wet: ‘God liefhebben boven alles, en de naaste als jezelf’. De naaste beperkt zich echter niet tot mede-Joden, maar omvat alle mensen; zelfs de vijanden.
Veel onderwijs wordt in het Nieuwe Testament aan de gelovigen gegeven vanuit Deuteronomium. Zoals Israël het minste was onder al de volken (Deut. 7:6-7), zo zijn de gelovigen met name gekozen uit de zwakken, de dwazen en verachten (1 Korinthe 1:26-30). Israël was tot een kostbaar eigendom en erfdeel van God, zoals dat de gelovigen dat nu zijn (Efeze 1:14; Titus 2:14; 1 Petrus 2:9). Israël wordt daarom ook als waarschuwing aangehaald voor de gelovigen. In 1 Korinthe 10 trekt Paulus meerdere lijnen naar Deuteronomium (32:16-17). Het is onmogelijk om de afgoden te gaan dienen. Volgens Paulus offert men dan aan de duivelen. Hoe kan men dit doen zonder de Heere tot ijver te verwekken (1 Korinthe 10:20-22)?
Net zoals de éénheid belangrijk is in Deuteronomium, zo is dat ook in het Nieuwe Testament. Als gelovigen hebben we één Heere, één God en Vader, één Geest, één doop, één geloof (Efeze 4) en wordt van ons verwacht dat we daarom ook één zijn (Johannes 17:11).
De spanning die er ligt in het Nieuwe Testament tussen de onvoorwaardelijke liefde en verkiezing van God en vereiste gehoorzaamheid van de mens, tekent ook het boek Deuteronomium. De stelling dat het Oude Testament enkel ‘wet’ is en het Nieuwe Testament enkel ‘genade’, doet zowel geen recht aan het Oude als aan het Nieuwe Testament. Het is Gods genade die Israël verkiest als volk en een eigen land en wet geeft. Het volk verdient dit helemaal niet, in tegendeel. Het is enkel genade. Toch wordt van dit volk wel gehoorzaamheid gevraagd en het níet houden van de wet zal leiden tot verlies van het eigen land met alle zegeningen. Is Gods liefde nu wel of niet onvoorwaardelijk?! Het Nieuwe Testament leert ons ook dat we enkel uit genade gered worden. Er is niets in of van ons waardoor we het waard zijn door God tot eigendom gekozen te zijn. Maar betekent dit dat het niet uitmaakt of we wel of niet gehoorzamen aan God? Sluit dit het houden van ‘wetten en geboden’ uit? Deuteronomium stelt herhaaldelijk dat het liefhebben van God het onderhouden van de wet is (bijv. 11:1, 13, 22). Dit is precies wat Jezus Zijn discipelen leert in Johannes 14:15: “Indien gij mij lief hebt, zo bewaart mijn geboden.”
Is er dan geen verschil? Ja, wel. Het probleem van Israël was dat hun harten niet besneden waren. Ze waren daarom hardnekkig en ongehoorzaam (bijv. Deuteronomium 31:27). In het Nieuwe Verbond belooft God nieuwe, besneden harten te geven en de wetten in de harten te schrijven (Jeremia 31:31-34; 32:37-42). God gaat uit vrije genade en liefde een verbond met ons aan. Dit verbond vraagt van onze kant liefde en gehoorzaamheid. Dit was en is onmogelijk voor een natuurlijke mens en het gesloten verbond leidt onherroepelijk tot verbondsbreuk, zoals bij Israël. Jezus leidt ons echter in een ‘vernieuwd verbond’ (Mattheüs 26:28), waarin niet zozeer de aard van het verbond verandert, maar wel het hart van ons als mensen, zodat wij wel in staat zijn in het verbond te blijven.