Hindoeïsme

Hindoeïsme is een verzamelnaam van vele spirituele tradities die ontstaan zijn in Zuid-Azië en momenteel de derde grootste wereldgodsdienst vormen. De term is afgeleid van Sindhu, het Perzische woord voor de grote Indus rivier. Veroverende moslims betitelden de mensen die oost van de Indus woonden als Hindoe. De Britten gebruikten later dezelfde aanduiding voor alle inwoners van dit gebied die niet-moslim waren.

Het hindoeïsme (en religie in het algemeen) is in Zuid-Azië altijd het meest divers en het minst centraal georganiseerd geweest van alle godsdiensten in de wereld. Binnen het hindoeïsme zitten zulke grote verschillen die net zo fundamenteel zijn als de verschillen tussen het jodendom, christendom en islam.

Het is dus niet zo makkelijk om duidelijk te maken wat het hindoeïsme precies is. We kunnen niet ingaan op alle stromingen en tradities, maar in generaliserende manier beschrijven hoe en wat een hindoe denkt en doet. Er zijn momenteel ongeveer 800 miljoen hindoes en het hindoeïsme is na de islam de snelst groeiende religie in de wereld. Uit het hindoeïsme zijn drie andere religies (als protest tegen kastensysteem en de brahmins) ontstaan: het boeddhisme (zie andere pagina op site), het Jaïnisme (laat ik liggen) en het sikhisme (ga ik in op deze pagina).

De Ariërs en het Vedische geloof

Het hindoeïsme vindt haar oorsprong in India, in de Indus Vallei. Rond 1500 voor Christus kwamen hier de Ariërs en waren de uitvoerders van de vroegste Vedische religie. Kennis over deze vroege Indische religie komt uit de vier Vedas, een verzameling van meer dan duizend liederen gericht aan de goden, waar de Rig Veda de oudste van is. Deze Vedas werden 2000 jaar mondeling overgeleverd en werden rond 1500 BC opgeschreven in het Sanskrit, een taal met goddelijke oorsprong. Deze Vedische religie draaide om vuuroffers (yajna of homa). Het offeren was afhankelijk van de kennis van een speciale groep priesters (brahmins), die de liederen zongen en rituelen uitvoerden om de goden te behagen. Als de goden blij waren met de offers, hielden zij de schepping in stand en zorgden voor het welzijn van de offeraars. Alle goden waren mannelijk en hadden hun eigen taak. Het Vedische geloof werd gekenmerkt door het geloof in de kracht van de goden, rituelen om hen te beïnvloeden en de spirituele resonantie van de Sanskrit woorden.

Karma, Yoga en de zoektocht naar bevrijding/ontsnapping

Latere Vedische liederen laten een nieuwe spirituele oriëntatie zien. De praktijk van ascetisme (waarbij men zich terugtrok in het bos en met gebaren/houdingen en zwijgen in trance probeerde te komen) werd als eerste ingevoerd. Dit aspect komt nog sterker naar voren in de Upanishaden (‘toegewijd zitten‘), teksten die na 1000 BC werden toegevoegd aan de Vedas. Het centrale idee dat ingevoerd werd, was die van de samsara, ‘de wereld’ waarin alle fenomenen (het materiële) ondergeschikte verschijningen zijn. Door verblinding door onkunde (maya) handelen mensen dwaas en lijden aan de pijnen en ontberingen van de samsara. Dit duurt tot het moment dat men zich realiseert dat de onderliggende werkelijkheid overal hetzelfde is en dat dit de onveranderlijke geest (Brahman) is. De individuele ziel (atman) dwaalt opnieuw en opnieuw (reïncarnatie!) van geboorte tot sterven totdat het bevrijdt wordt van deze reïncarnatiecirkel door het besef dat het niets anders is dan Brahman, de uiteindelijke werkelijkheid van de wereld, de universele geest.

De individuele bestemming in samsara wordt bepaald door acties (daden en gedachten) die de persoon tot stand brengt. Goede daden hebben goede uitkomsten en slechte daden zullen slechte dingen opleveren. Dit is een natuurlijke wet die karma wordt genoemd. Alle wereldreligies die in India zijn ontstaan, hebben ditzelfde concept, hoewel ze verschillen over de precieze aard van de atman en de werking van de karma. Ze propageren hun eigen yoga praktijken om tot het besef van de hoogste waarheid en tot moksha te komen, de ontsnapping aan verdere reïncarnaties.

Yoga zijn de verschillende vormen van gedisciplineerde handelingen waardoor mensen hun lichamelijke krachten kunnen verenigen en focussen om tot het besef van hun ware spirituele aard, hun atman, te komen. Door yoga probeert men de karma uit het verleden ‘te verbranden’ en te ontsnappen aan de samsara. Volgens de Yoga Sutras kan men alleen yoga goed uitvoeren als men een hoge moraliteit heeft, afstand heeft gedaan van alle materiële bezit, in eenvoud leeft (o.a. vegetarisch) en het onderwijs bestudeert over de ‘innerlijke werkelijkheid’.  Men moet bepaalde houdingen (asana) aannemen om het lichaam soepel te maken en alle energie vrij te laten komen. Vervolgens moet men de ademhaling controleren (pranayama) om de energie op een hoger niveau te brengen. Door lange tijd op één ding te focussen, ervaart de yogin een serie van ervaringen waarbij de gedachten afgebracht worden van uiterlijke dingen. Deze ervaringen culmineren in een trance (samadhi). Als men in trance verkeert, komt men tot het besef van het ware zelf, de atman. Als men in trance het hoogste niveau bereikt (kaivalya), ervaart men moksha en heeft men een eind gemaakt aan al de karma van het verleden.

Het geloof in Karma staat erg centraal in het hindoeïsme. Een hindoe weet echter niet hoe het met zijn of haar eigen karma er voor staat. Dit geeft hindoes een grote mate van onzekerheid over het nemen van belangrijke beslissingen voor het leven, die men door het raadplegen van astrologie probeert te verhelpen.

Klassieke hindoeïsme

Het klassieke, orthodoxe hindoeïsme kenmerkt zich door het geloof in de Veda’s als heilige tekst en grondslag van alle openbaringen. Men accepteert hiermee de legitimiteit van het kastenstelsel en de brahmins (de priesters). Het geloof in karma gaf een verklaring voor iemands positie in dit leven. De daden van vroeger (uit vorige levens) bepalen welke positie iemand heeft in dit leven. Mensen krijgen wat ze verdienen, misschien niet in hetzelfde leven, dan wel in het volgende. Op deze basis ontstonden teksten die Dharmashastras (teksten over Dharma) werden genoemd. Deze teksten maken dingen duidelijk over karma en geven weer hoe iedereen het best kan leven.

De plaats waar iemand geboren wordt, is de beste indicatie wat voor karma iemand heeft. Als iemand met een hoge status geboren wordt, komt dat door goede karma uit het verleden. Dit legitimeerde het kastenstelsel (jati). Elke kaste heeft een eigen status en taak. Mensen moesten trouwen binnen dezelfde kaste of groep, omdat dan de karma’s goed bij elkaar pasten. De vier belangrijkste groepen werden varnas genoemd: brahmins (de priesters, verantwoordelijk voor de Veda’s en de rituelen), kshatriyas (de leiders en beschermers van de maatschappij), vaishyas (verantwoordelijk voor de welvaart van de maatschappij) en de shudras (werkers voor de bovenstaande groepen). De chandalas die door de hogere kasten veracht werden, moesten de vuile taken uitvoeren, als het vegen van de straat en dragen van de doden.

Elke kaste heeft zijn eigen verplichtingen uit te voeren. De term die hiervoor gebruikt wordt is dharma. Iedereen moet leven in overeenstemming met zijn eigen plaats in deze wereld, die bepaald is door alle eerdere levens. Alleen op deze manier kan iemand ‘opstijgen’ naar hogere kasten in de samsara.

Er zijn vier fasen in het leven van de ‘twee-keer-geboren’ mannen (dvija) die in de bovenste drie kasten geboren zijn. De eerste fase is die van de student (waarin iemand geleerd wordt te leven binnen eigen kaste en bekend raakt met de Veda’s), de tweede van de huishouder (met als doel kinderen te krijgen en op te voeden), de derde van de bosbewoner (als er kleinkinderen komen en eigen zonen het huis kunnen besturen; doel is afstand te doen van het materiële en zich bezig te houden met meditatie en rituelen) en de vierde van de thuisloze zwerveling, de sadhu (persoon moet alleen zwerven, hoeft geen rituelen meer uit te voeren en wijdt de rest van zijn dagen toe aan pelgrimsreizen en aan yoga praktijken). 

Er zijn vier doelen die hindoes na moeten streven. Het eerste doel, artha, is het najagen van materiële winst en succes in de wereld. Het tweede doel, kama (zintuiglijk genot), is een acceptabel doel voor wezens met een lichaam. Met name voor de huishouders (zie boven). Het derde doel, dharma, is het vervullen van de plicht die voorgeschreven is aan de kaste (en het geslacht) waar men toe behoort. Het laatste doel is moksha, het door een ascetisch leven ontsnappen aan het rad van incarnatie om in de toekomst niet opnieuw geboren te hoeven worden.

Godenverering

In het klassieke hindoeïsme kwamen er veel goden bij die in het Vedische geloof niet bestonden. Een nieuwe collectie Sanskrit teksten, puranas genoemd (en door veel hindoes beschouwd als de vijfde Veda), werd samengesteld om deze grote goden te verheerlijken, duidelijk te maken hoe ze vereerd moesten worden en voorbeelden van vroegere heiligen die goddelijke liefde voor hen hadden gecultiveerd. Voorbeeldig toegewijd geloof wordt bhakti genoemd en iemand die zo toegewijd is aan een god of goden is een bhakta. De goden zijn in staat om de toewijding te belonen en iemands karma te beïnvloeden/veranderen, ja zelfs helemaal weg te nemen.

De purana teksten beweren het bestaan van 330 miljoen goden. Dit ontelbare aantal reflecteert de genade van het goddelijke, omdat zo voor elke menselijke behoefte wel een god is die kan helpen. Elke hindoe kan overigens zijn eigen god (ista deva) kiezen om zich aan toe te wijden. Alle goden moesten gerespecteerd worden, maar met slechts één god moest men een emotionele band hebben. Moksha kon nu ook betekenen dat men op nieuw geboren werd in de hemel van de persoonlijk gekozen god, in plaats van een ontsnapping aan samsara. Deze persoonlijke god moest men zo goed mogelijk leren kennen en onvoorwaardelijk liefhebben.

De meest populaire god binnen het hindoeïsme is Ganesh, de god met een olifantenkop. Hij is de god die helpt in het wereldse leven en mensen helpt te genieten van dit leven. De vader van Ganesh (en Kumar) is Shiva. Door hem als persoonlijke god te kiezen (het Shaivisme) kan men tot het besef van eigen goddelijke natuur komen (atman en brahman). Hij is het voorbeeld voor asceten en yogi’s. Hij is ook de goddelijke huishouder, getrouwd met de godin van de sneeuwbergen, Parvati. 

Vishnu is een ander veel gekozen god. Van hem wordt geloofd dat heel achter heel de werkelijkheid zit en de onderhouder is van alles. Hij wordt als enige in de Veda’s genoemd. Uit hem is de god Brahma geworden, die een nieuwe ronde van schepping is begonnen. Het grote thema binnen de theologie van Vishnu is die van de incarnatie. In tijden van nood nam Vishnu elke mogelijk vorm aan die nodig was om de bedreiging te verslaan. Deze incarnaties worden avataras genoemd.

De meest complexe en veelzijdige avatar van Vishnu is Krishna. Hij wordt in vele vormen vereerd. Hij is de guru onder de goden die de mensen leert te leven volgens eigen dharma en die helpt in het kiezen en uitvoeren van de spirituele handelingen. Velen van hen die Krishna kiezen als hun persoonlijke god, geloven dat hij de uiteindelijke realiteit is waaruit alle goden zijn ontstaan.

Er zijn ook veel godinnen. Hindoeïstische godinnen zijn uit de aarde geboren en kunnen haar rijkdom uitdelen. Alle rivieren zijn godinnen. Door hun energie (shakti) maken ze de natuur vruchtbaar. Zij die godinnen eren worden daarom Shaktas genoemd en vormen de derde grote groep binnen het hindoeïsme (naast Vaishnavieten en Shaivieten).

Het hele pantheon van goden is in de balans door de mannelijke en vrouwelijke goden. Het bestaan van de een zonder de ander is niet alleen incompleet, maar zelfs gevaarlijk. De tegenpolen moeten elkaar in balans houden. Dit is de reden dat veel goden getrouwd zijn. Shiva met Pirvati, Vishnu met Lakshmi (godin van de rijkdom), Brahma met Saraswati (godin van het onderwijs), Krishna met Radha, Rama met Sita, etc.

Goeroe Nanak en het sikhisme

Een van de bakthi heiligen, Goeroe Nanak (1469-1539) werd met een enorm succes de stichter van laatste grote heterodoxe religie die ontstond in India, het sikhisme. Inmiddels met ongeveer 30 miljoen aanhangers is het groter dan het jodendom. In 1498 had hij drie dagen lang een mystieke religieuze ervaring, die zijn leven veranderde. Zijn visie bracht hij onder woorden: ‘Er is geen hindoe en geen moslim, dus welke weg moet ik volgen? Ik zal de weg van God volgen. God is geen hindoe en ook geen moslim en de weg die ik volg is die van God.’ Twintig jaar lang reisde Nanak de wereld rond om de vraag te beantwoorden waarom de mensheid zo verdeelt moet zijn in verschillende geloven, terwijl er toch maar één, ondeelbare, God is. Zijn geestelijke ervaringen en morele onderwijs werden verzameld in de Janam Sakhiswaarin ook zijn ontmoetingen staan beschreven met dieren, leiders en heilige mensen (zowel hindoes en moslims). Toen hij vijftig was begon hij discipelen te krijgen en ontstond een gemeenschap van sikhs. Toen Nanak stierf in 1539, werd hij achtereenvolgens opgevolgd door 10 goeroes (geestelijke meesters die discipelen leiden). De tweede en derde goeroe verzamelden alle liederen en preken die door Nanak geschreven waren, voegden hier eigen liederen aan toe en van hindoes en moslims, en vormden zo een heilige tekst die ze Adi Granth noemden. Tot op de dag van vandaag is dit de tekst waar sikhs hun leven naar richten. Na de tiende goeroe (Gobind Singh, 1666-1708) ging deze tekst als definitieve goeroe gelden en kreeg de naam Guru Granth Sahib. De stad Amritsar is het centrum van het sikhisme tot de dag van vandaag. De Gouden Tempel, die in een meer staat, is het kroonjuweel van de architectuur van het sikhisme.

Hedendaagse hindoe-praktijken

De relatie goeroe-discipel speelt een belangrijke rol in het hindoeïsme sinds de totstandkoming van de Upanishads. Gurus zijn die moksha bereikt hebben en hun ervaringen kunnen delen met de mensen. Elk jaar is er zelfs een feest wat gewijd is aan de goeroes (Guru Purnima) waarop de discipelen de grootste giften geven aan de goeroe en, indien mogelijk, hem een bezoek brengen. De scholen van goeroes worden ashrams genoemd en hier worden rituelen uitgevoerd, gemediteerd en samen gestudeerd onder leiding van een goeroe. Als men zich onderwerpt aan een goeroe, moet de discipel zijn naam veranderen en neemt daarmee als het ware een nieuwe identiteit aan.

Hindoes groeten elkaar met de woorden Namaskara, waarbij men de palmen samen op schouder niveau houdt en het hoofd buigt. Volgens sommige goeroes doet men daarmee een theologische uitspraak en zegt men dat twee atmans elkaar ontmoeten.

De goden vereerd men door puja (eerbetoon). Puja is gebaseerd op de overtuiging dat de mensheid en het godendom een goede band moeten houden. Dit gebeurd doordat mensen de goden vereren en zich aan hen onderwerpen. Als men puja doet, probeert men de goden te behagen alsof het mensen zijn, dat is, wezens met vijf zintuigen. Elke zintuig moet een plezier gedaan worden: de neus met geuren, de ogen met kleuren, de mond met goede smaken en de oren met goede muziek. Wat er overblijft, prasad, moet door de mens weer ontvangen worden. Hier zit nu goddelijke zegen in en het gebruik ervan werkt als een ‘medicijn’. Het overgebleven voedsel kan opgegeten worden, bloemen kunnen in het haar gedragen worden, kleurenpoeders kunnen het voorhoofd versieren met een tilak, een stip op het voorhoofd tussen de ogen.

Koeien zijn heilige dieren voor hindoes, omdat men gelooft dat de goden in de koeien wonen of dat de koeien een incarnatie zijn van de godin Devi. Het doden van een koe is ondenkbaar. Producten die van de koe komen zijn heilig en kunnen goed gebruikt worden ter voorbereiding op en in de uitvoering van rituelen. Moderne hindoe nationalisten hebben de koe gekozen als symbool voor ‘Moeder India’.

In de Dharmashastra worden meer dan veertig levensrituelen opgesomd, samskaras. Het leven van een hindoe staat van voor de geboorte tot na zijn sterven in het kader van deze rituelen. Voor de geboorte moet het kind beschermd worden tegen demonen en verontreinigingen en na het sterven moet de overledene, die voor twaalf dagen tot een jaar gaat dwalen als een geest (preta), gevoed worden door de achtergeblevenen.

Feesten binnen het hindoeïsme

Het hele jaar door zijn er vele grote en kleine feesten (utsavas). De hoeveelheid feesten is vooral te danken aan het feit dat elke belangrijke god een eigen speciale dag en optocht (jatra) heeft. Naast deze godenfeesten zijn er ook pelgrimsfeesten. De meest bekende is de Kumbha Mela. Dit zijn de grootste religieuze bijeenkomsten op de wereld. In 2007 verzamelden zich zo’n 80 miljoen hindoes bij Prayag, een heilige tirtha (plaats waar men gelooft dat het makkelijker is om de rivier van de samsara over te steken om de hemel of moksha te bereiken).