Hyper-calvinisme

Hyper-calvinisme is een manier van denken waarin men poogt om alle menselijke verdiensten in zijn of haar redding uit te zuiveren, om God alle eer te geven. Er ligt een focus op het feit dat alleen de uitverkorenen zalig zullen worden. Deze worden gered door een eenzijdig werk van God in hen. Men probeert krampachtig te waken tegen elke vorm van menselijke activiteit. De soevereiniteit van God wordt uitgespeeld tegenover de verantwoordelijkheid van de mens. Van zondaren wordt niet verwacht dat ze zich onmiddellijk bekeren en geloven, maar dat ze wachten tot het moment dat God het hen geeft. Dit wachten krijgt de vorm van kerkgang, bidden om een nieuw hart en het werk van de Heilige Geest en een net en getrouw (wettisch) leven.

In het aanbieden van het Evangelie wordt de nodiging tot het behoud beperkt tot de uitverkorenen. Mensen worden hierdoor gestimuleerd in zichzelf te zoeken naar kenmerken van hun verkiezing, in plaats van direct te steunen op de beloften van het Evangelie. Alleen als men van zichzelf weet dat men oprecht berouw heeft, genoeg overtuigd is van zijn of haar zonden, en weet dat God hen persoonlijk toespreekt in het Evangelie (en daardoor een goddelijk recht ontvangen), mag men geloven.

Vaak is het hyper-calvinisme een tegenreactie op het arminianisme, waarin de soevereiniteit van God ondergeschikt is aan de verantwoordelijkheid van de mens. Met andere woorden, Gods verkiest wel, maar alleen hen van wie Hij tevoren wist dat ze zouden geloven. God verkiest dus geen zondaren tot het geloof, maar zondaren om hun geloof. Alle mensen hebben gelijke kansen om het Evangelie aan te nemen en het is dus niet alleen zo dat je verloren gaat door eigen schuld, maar ook dat je behouden wordt door zelf de goede keus te hebben gemaakt en door eigen gehoorzaamheid. Werd de mens eerst gered door het houden van de Wet (wat onmogelijk bleek), God geeft nu de mens een tweede kans om behouden te worden, namelijk door het geloof in het Evangelie. Een volmaakte gehoorzaamheid kan de zondaar niet opbrengen, daarom vraagt God een lagere vorm van gehoorzaamheid, waar de zondaar wel aan zou kunnen voldoen: het geloof. Het is uiteindelijk de mens zelf die bepaalt of hij wel of niet gered wordt.

Vanaf de Reformatie is er bijna continue strijd geweest over de vraag naar de verhouding tussen de soevereiniteit van God (met het aspect van de uitverkiezing) en de verantwoordelijkheid van de mens (met de aspecten van bekering en geloof). In veel Gereformeerde/Reformatorische kerken wordt wel het gevaar van het arminianisme onderkend, maar niet het gevaar van hyper-calvinisme.

Hyper-calvinisme maakt de mens passief op zo’n manier dat hij zich niet schuldig voelt dat hij zich niet bekeert en gelooft. Hij kan hier in wezen niets aan doen, want ook al zou hij het willen, alleen zij kunnen tot Jezus komen, wie het van de Vader gegeven is (Johannes 6:37a en 44). De oproep tot bekering en geloof wordt afgedaan als arminianisme. Mensen die horen dat ze zich moeten bekeren en geloven, reageren met antwoorden als: ‘Ik kan me niet bekeren’; ‘Het geloof is een gave van God’;  ‘Als de mens gaat geloven, bedriegt hij zich, want het is een Gods-werk en geen mensenwerk’; ‘Alleen de uitverkorenen mogen geloven’; ‘Ik kan niet geloven’.

In het niet ‘kunnen’ ligt echter een andere reden dan het ‘vermogen niet te kunnen’. Het is het ‘niet willen’ dat het kunnen onmogelijk maakt. Mensen die zich niet bekeren of het Evangelie niet geloven, zijn geen slachtoffers, maar daders. Ze willen zich niet bekeren en ze willen niet geloven!

In het hyper-calvinisme komt men de niet-willende zondaar tegemoet door te zeggen dat hij dan maar moet bidden of God hem bekering wil geven. Hij krijgt te horen dat hij maar trouw moet zijn en blijven in het gebruik van de middelen. Kortom: er worden allemaal alternatieven gegeven voor de eenvoudige opdracht van bekering en geloof (die de mens zegt niet te kunnen gehoorzamen), omdat men denkt dat de mens zo iets kan doen wat hij in elk geval wel kan!

In de praktijk zijn mensen die in dit systeem serieus met hun persoonlijke heil worstelen, vol twijfel en angst. Men zoekt (wanhopig) naar tekenen dat de Geest in hen werkt en dat men uitverkoren is. Deze zoektocht duurt vaak tientallen jaren, totdat sommigen de moed krijgen om voor zichzelf de voorzichtige conclusie te trekken dat ze niet kunnen ontkennen dat God in hun leven heeft gewerkt en gesproken. Men ‘komt tot geloof dat ze mogen geloven’. Men kijkt met argwaan tegen hen die zeggen dat ze zeker geloven, want een teken van waar geloof is volgens hen dat men juist veel twijfelt.

Men is huiverig voor evangelisatie en vaak erg passief naar ongelovigen. Men rechtvaardigt dit door te stellen dat God er Zelf wel voor zal zorgen dat alle uitverkorenen zalig zullen worden en dat Hij daarin niet afhankelijk is van menselijk activisme. Daarbij heeft men eigenlijk geen boodschap voor de wereld, omdat men niemand zomaar onvoorwaardelijk kan oproepen tot bekering en geloof in het Evangelie. Men kan niet tegen iedereen zeggen dat God hen liefheeft, want God zou alleen de uitverkorenen liefhebben.

Een heldere serie over wat hyper-calvinisme precies is en de gevaren die daarin schuil gaan, raad ik van harte aan: