Jozua

Het boek Jozua volgt niet alleen qua plaats in de Bijbel op Deuteronomium, maar ook qua verhaal. Sommigen hebben zelfs gemeend dat het juister is om te spreken van een Hexateuch (Genesis tot en met Jozua) dan van een Pentateuch. Het verhaal in de Pentateuch van de uittocht (Exodus), doortocht (Schelfzee) en woestijntocht komt tot een climax met de intocht en verdeling van het land in Jozua. Het boek Deuteronomium eindigt met de dood van Mozes. Hij mocht het volk Israël het beloofde land niet inbrengen. Dit werd de taak van Jozua de zoon van Nun, Mozes’ opvolger. Hij was één van de twee verspieders (Numeri 13-14) die een goed gerucht van het land bracht en geloofde dat de HEERE hen dat land zou geven. Hij speelt zo’n centrale rol in het in bezit nemen van het land Kanaän dat het niet vreemd is dat dit Bijbelboek zijn naam draagt. De naam van het Bijbelboek is in het Grieks en Hebreeuws identiek. In de Hebreeuwse Bijbel is Jozua de eerste vroeg profeet. Dat de boeken Jozua tot en met Koningen tot de vroege profeten worden gerekend, zegt iets over de manier waarop de historie is opgeschreven. Het is profetische historische literatuur.

Auteurschap en datering

Het is onbekend wie de auteur is van Jozua. De Talmoed zegt dat Jozua zelf de schrijver is van het Bijbelboek. Dit is echter onwaarschijnlijk aangezien de frase ‘tot op deze dag’ (4:9; 5:9; 6:25, etc.) veelvuldig terugkomt en impliceert dat er enige tijd overheen is gegaan voordat de gebeurtenissen zijn opgeschreven. Jozua 10:13 lijkt er op te wijzen dat de schrijver gebruik heeft gemaakt van een of meerdere bronnen (‘het Boek van de Oprechte’, zie 10:13). Deze argumenten hoeven niet doorslaggevend te zijn. Het kan zijn dat Jozua het boek wel zelf geschreven heeft (zie Jozua 24:26) en dat latere schrijvers dingen hebben verduidelijkt of aangevuld.

Zo onduidelijk als het auteurschap is ook de datering van dit Bijbelboek. De tijd die het boek beschrijft hangt samen met de discussie omtrent de uittocht (zie Exodus (auteurschap en datering). De intocht vond ruim veertig jaar plaats na de uittocht. Dit was dan op zijn vroegst rond het jaar 1400 BC en op zijn laatst 1200 BC (als men nog beetje tijd voor de richters wil overhouden…).

Het grootste bezwaar tegen deze vroege dateringen (die gebaseerd zijn op de Bijbelse teksten), komt vanuit het archeologisch onderzoek. Men heeft sporen van vernietigde steden ontdekt uit de dertiende eeuw. Dit werd al snel gelinkt aan de invasie van de Israëlieten in het land Kanaän. Volgens de Bijbelteksten werden op Jericho, Ai en Hazor na, de steden echter helemaal niet verwoest. De inwoners moesten verbannen en de steden in bezit genomen worden (vgl. Deuteronomium 6:10-11; 19:1-2). De sporen van vernietiging moeten dus zeker niet als uitgangspunt genomen worden voor de datering van de (uittocht en) intocht.

Indeling/structuur

  • Hoofdstuk 1 tot en met 12 (De verovering van het land)
  1. 1) Inleiding
  2. 2) Verspieders te Jericho
  3. 3-5) Doortocht Jordaan en besnijdenis te Gilgal
  4. 6-8) Inname van Jericho; Achan en Ai
  5. 9) De list van de Gibeonieten
  6. 10-11) Verovering zuiden en noorden van het land
  7. 12) Lijst van verslagen koningen
  • Hoofdstuk 13-22 (De verdeling van het land)
  1. 13-19) Verdeling van Oost- en Westjordaanland
  2. 20) De vrijsteden
  3. 22) Terugkeer van de Overjordaanse stammen
  • Hoofdstuk 23-24 (Jozua’s afscheid)
  1. 23) Afscheidsrede van Jozua tot de oudsten
  2. 24) Vernieuwing van het verbond te Sichem; dood van Jozua

De belangrijkste boodschap van Jozua is dat God trouw is aan Zijn beloften en machtig is om deze te vervullen (Genesis 12:1-3 -> 11:23; 21:43-45; 23:15). De HEERE belooft het land te geven en helpt Jozua en de Israëlieten de steden te veroveren. De HEERE geeft Israël een land om daar als een geheiligd volk Hem te dienen. Om het land te heiligen laat God de plaatselijke bevolking uitroeien. Dit laat zien dat God in Zijn heilige rechtvaardigheid de zonde niet ongestraft laat (zie Gen. 15:16 en Lev. 18:28). Ook toont het de macht van God. Hij is sterker dan alle afgoden en alleen alle eer en aanbidding waard (Jozua 2:11).