Leviticus

Leviticus is het derde boek van de Bijbel, het derde boek van het Deuteronomistisch geschiedwerk (Genesis tot en met Koningen) en het middelste boek van de Thora of Pentateuch. De naam ‘Leviticus’ is overgenomen van de Septuagint en de Vulgaat en betekent zoiets als ‘aangaande de Levieten’. Het grote onderwerp van dit Bijbelboek is dan ook de (offer)dienst van de priesters, die gekozen werden uit de stam van Levi. In het Hebreeuws heeft het boek de naam וַיִּקְרָא  (‘en Hij riep…’), wat het eerste woord is van dit Bijbelboek. De instructies over de offerdienst volgen logisch op het slot van Exodus (hoofdstuk 25-31 en 35-40), waarin de bouw en heiliging van de tabernakel wordt beschreven. Leviticus is niet het meest populaire Bijbelboek. Het wordt vaak als irrelevant gezien voor vandaag de dag. Dit vooroordeel hoop ik op deze pagina weg te nemen. Het is een schitterend Bijbelboek waarin ontzettend veel te leren valt over God en over de heilsgeschiedenis. In Leviticus wordt een antwoord gegeven op het probleem hoe een heilige God kan leven in het midden van een zondig en rebels volk. Drie elementen spelen hierin een grote rol: rituelen (offers), priesterdom en reinheid.

Auteurschap en datering

Voor het auteurschap en de datering geldt hetzelfde als voor Genesis en de andere boeken van de Pentateuch. Ik verwijs naar de pagina over Genesis.

Alle wetten in Exodus en Leviticus zijn door God aan Mozes (zie Lev. 1:1; 4:1; 5:14; 6:1, 8, 19, 24; 11:1, etc.) bij de Sinaï gegeven. Ze kwamen aan bij de Sinaï in de derde maand na hun vertrek uit Egypte (zie Exodus 19:1). Op de eerste dag in de eerste maand van het tweede jaar dat ze uit Egypte waren vertrokken (Exodus 40:2), moest de tabernakel opgericht worden. Anderhalve maand later, dus ruim tien maanden na hun aankomst, krijgen ze de opdracht verder te trekken naar het beloofde land (Numeri 10:11-12).

Genre

Het grootste deel van Leviticus is wetgeving. Deze wetgeving is ingekaderd door geschiedenis. De geschiedenis van Genesis tot 2 Koningen, de geschiedenis van de Pentateuch, de geschiedenis van de uittocht, wetgeving en intocht. De hoofdstukken 8-10 en 16 zijn geen wetgeving, maar verhalende literatuur.

Structuur

De structuur van Leviticus is eenvoudig en helder. Leviticus is op te delen in zeven delen, met als kern het hoofdstuk over de Grote Verzoendag. Dit is niet alleen de kern van Leviticus, maar ook (omdat Leviticus het middelste boek is van de Pentateuch) de kern van de eerste vijf boeken van Mozes. Het eerste deel en laatste deel in Leviticus gaan over rituelen, het tweede en zesde deel gaan over het priesterdom, en het derde en vijfde deel gaan over reinheid. 

  • Hoofdstuk 1 tot en met 7: RituelenOfferwetten
  1. 1-5 Offerwetten voor alle Israëlieten (dank- en schuldoffers)
  2. 6-7 Offerwetten ten dele toegespitst op de priesters
  • Hoofdstuk 8 tot en met 10: Priesterdom: Wetten voor de tempeldienst
  1. 8-9 Wijding priesters en ambstaanvaarding
  2. 10 Dood van Nadab en Abihu
  • Hoofdstuk 11 tot en met 15: Reinheid: Rein/onrein en wetten gerelateerd aan dood/leven
  1. 13-14 Melaatsheidswetgeving
  2. 15 Onreinheid bij mannen en vrouwen
  • Hoofdstuk 16 en 17: KERN
  1. 16 De Grote Verzoendag
  2. 17 ‘Want de ziel van het vlees is in het bloed…’ (vers 11)
  • Hoofdstuk 18 tot en met 20: Reinheid (relationeel): Heiligheidswet (hfst. 17-26)*
  1. 18-19 Zedelijkheidswetgeving; levensheiliging
  2. 20 Straffen voor grove zonden; oproep heilig te leven
  • Hoofdstuk 21 en 22: Priesters: Hoe heilig zij moeten leven:
  1. 21 De reinheid van de priesters
  2. 22 Het eten van het geheiligde; vrijwillige offers
  • Hoofdstuk 23 tot en met 27: Rituelen: Houden van heilige dagen en feesten die in herinnering brengen wat God gedaan heeft
  1. 23 De grote feesten
  2. 26 Zegen en vloek
  3. 27 Lossing bij geloften

* Omdat de frase ‘Wees heilig, want Ik, de HEERE uw God, ben heilig’ veel voorkomt in de hoofdstuk 17-26, wordt dit soms ‘de Heiligheidswet’ genoemd. Of dit inderdaad als een afgerond deel in Leviticus moet worden gezien, wordt door velen betwijfeld.

Inhoud

In Exodus zegt de HEERE meerdere malen dat de tabernakel als doel heeft dat Hij in het midden van het volk Israël wil wonen. “En Ik zal de tent van de samenkomst heiligen, mitsgaders het altaar; Ik zal ook Aäron en zijn zonen heiligen, opdat zij Mij het priesterambt bedienen. En Ik zal in het midden van de kinderen Israël wonen en Ik zal hun tot een God zijn. En zij zullen weten, dat Ik de HEERE hun God ben, Die hen uit Egypte uitgevoerd heb, opdat Ik in het midden van hen wonen zou: Ik ben de HEERE hun God.” (Exodus 29:43-46) Bij de zonde met het gouden kalf wordt echter duidelijk dat dit eigenlijk onmogelijk is. God zegt niet langer met het volk op te trekken, maar een engel te sturen. “En Ik zal een engel voor uw aangezicht zenden (…) naar het land dat van melk en honing is vloeiende; want Ik zal in het midden van u niet optrekken, want gij zijt een hardnekkig volk; dat Ik u op deze weg niet verteer (…) En de Heere had tot Mozes gezegd: Zeg tot de kinderen Israël: Gij zijt een hardnekkig volk; in één ogenblik zou Ik in het midden van u optrekken en zou u vernielen…” (Exodus 33:2-5)

Hoe kan een heilige God wonen in het midden van een zondig volk? Gods heiligheid is zo groot, dat het een verterend Vuur is voor alles wat niet heilig is. Het boek Leviticus maakt duidelijk dat het wel mogelijk is, maar niet zonder deze drie elementen: rituelen, priesters en reinheid.

De eerste zeven hoofdstukken en laatste vijf hoofdstukken gaan over rituelen. Hoofdstuk 1-7 wordt door Leviticus 7:37-38 als volgt samengevat; “Dit is de wet van het brandoffer, van het spijsoffer, van het zondoffer, van het schuldoffer, van het vuloffer van het dankoffer, die de HEERE Mozes op de berg Sinaï geboden heeft, ten dage als Hij als de kinderen Israël gebood, dat zij hun offeranden aan de HEERE in de woestijn Sinaï zouden offeren.” Het gaat in deze hoofdstukken dus om verschillende soorten offers die het volk aan God moest brengen. Dit zijn offers om verzoening te doen over zonden (schuldoffers) en offers om dankbaarheid te tonen aan God (dankoffers). Tot en met 6:7 zijn de instructies gericht aan het volk. Vanaf hoofdstuk 6:8 zijn de instructies gericht aan de priesters, die de offers namens het volken moesten brengen.

Er wordt weinig uitleg gegeven in Leviticus over wat het doel is van de offers. De functie van offers is het best uit te leggen in het kader van het verbond. Het verbond wat er is tussen God en Zijn volk Israël. Een offer is allereerst een gift aan de HEERE van het verbond. Ten tweede staan offers symbool voor gemeenschap tussen de verbondspartijen. Ten derde zijn offers nodig om een geschonden (verbonds)relatie te herstellenDit laatste wordt vaak aangeduid met de term genoegdoening of verzoening. Zonde verontreinigt en ontheiligt. Een offer daarentegen reinigt en heiligt. Om gemeenschap met God te kunnen hebben, moet men zowel rein zijn als heilig. Wat de zonde verhindert, maakt het offer weer mogelijk.

Hoofdstuk 8 tot en met 10 focussen op het priesterdom. Aäron en zijn zonen worden afgezonderd tot de priesterdienst. Hoofdstuk 10 maakt duidelijk dat het priester zijn geen garantie is dat men zomaar in de nabijheid van God kan komen. Ook zij moeten gehoorzaam en heilig zijn en voor zichzelf offers brengen om geheiligd en gereinigd te worden. Het is letterlijk levensgevaarlijk om onheilig of onrein in de buurt van de heilige God te komen. Hoofdstuk 21 en 22 geven daarom allemaal wetten voor priesters hoe zij rein en heilig kunnen blijven, ‘opdat zij de Naam van Gods heiligheid niet ontheiligen’ (21:6; 22:2). Het grote doel van het priesterschap is als volgt samen te vatten: zij moesten de heiligheid van God beschermen in het midden van het volk.

Veel wetten in Leviticus gaan over reinheid en heiligheid. Om tot God te kunnen naderen, moest men zowel rein als heilig zijn. Het is niet mogelijk om contact met de heilige God te hebben als men wel heilig is, maar niet rein. Evenmin kan met contact met God hebben als men wel rein is, maar niet heilig. Wat het betekent om wel of niet rein te zijn en wel of niet heilig te zijn, wordt in de hoofdstukken 11 tot en met 15 en 18 tot en met 20 duidelijk gemaakt. Voedsel (hoofdstuk 11), vrouwen na geboorten (hoofdstuk 12) en gevaarlijke huidziekten/melaatsheid (hoofdstuk 13 en 14) zijn een paar voorbeelden van onderwerpen die hier op in gaan. Sommigen verklaren deze wetten vanuit hygiënische motieven. En het is waar dat de wetten die God gaf, goed waren voor de gezondheid van het volk. Toch kan dit niet de hoofdreden zijn, omdat er bijvoorbeeld ook dieren gegeten mochten worden die helemaal niet ongezond zijn. Volgens Handelingen 10 waren de reinheidswetten door God gegeven om Israël te leren dat ze afgezonderd waren van de andere volken. Ze waren geheiligd. Geheiligd zijn vereist dat individuen zich compleet aanpassen aan en zich volkomen gedragen naar de groep waartoe ze behoren. De diergroepen worden gegroepeerd in water-, lucht- en landdieren. De dieren die in de ene groep thuishoren, maar kenmerken missen van de eigen groep (bijvoorbeeld vissen zonder vinnen) of kenmerken hebben van een andere groep (gevleugelden met teveel poten), zijn daarmee ‘onrein’. Het volk Israël was door God geheiligd en van hen werd verwacht om volkomen naar Zijn wil te leven. Cultisch rein zijn betekent in een fysieke en geestelijke situatie verkeren die toegang tot het heilige en de Heilige mogelijk maakt.

Er waren verschillende niveaus van heiligheid. Hoe dichter men bij het heilige der heilige in de tabernakel was, hoe heiliger het werd. Buiten het leger van Israël mocht iedereen komen. Dit was de plaats van de heidenen. In het legerkamp mochten alleen Israëlieten komen. De levieten woonden tussen het gewone volk en de tabernakel. De priesters alleen mochten in de tabernakel komen. In Leviticus 16 lezen we dat alleen de hogepriester slechts eenmaal per jaar in het heilige der heilige mocht komen.

Hoofdstuk 16 gaat in op de Grote Verzoendag (Yom Kippur). Dit is één van de meest belangrijke hoofdstukken van het Oude Testament. God geeft jaarlijks één dag waarop verzoening kan worden gedaan over alle zonden van het afgelopen jaar. Op deze dag moesten er een jonge stier (voor Aäron en zijn gezin) en een geitenbok (voor heel de gemeenschap van de Israëlieten) worden geofferd ten zondoffer. Ook moesten er twee rammen worden geofferd ten brandoffer (één voor Aäron en zijn gezin en één voor heel het volk Israël). Het bloed van de geofferde dieren moest op en voor het verzoendeksel gesprengd worden. De reden hiervan wordt duidelijk in hoofdstuk 17:11 ‘de ziel van het vlees is in het bloed’. De straf op de zonde is de dood. Daarnaast moest er één geitenbok (de zondebok) de woestijn worden ingestuurd, nadat de ongerechtigheden van het volk op hem waren gelegd. De zondebok werd van Gods tegenwoordigheid verstoten. Plaatsvervanging van de geitenbokken maakte verzoening van het volk met God mogelijk.

Lijnen naar het Nieuwe Testament

Allereerst is de God van het Nieuwe Testament niet minder heilig dan de God van Leviticus. Het is natuurlijk dezelfde God, maar daarmee ook een God Die niet zomaar benaderd kan worden. Handelingen 5:1-11 maakt dit bijvoorbeeld duidelijk. Maar ook teksten als Hebreeën 12:14 en 29. Zonder heiligmaking kan niemand God zien en voor wie op een ongepaste manier tot God komen, is Hij een verterend Vuur. Ook wij kunnen alleen tot God komen als we rein en heilig zijn.

Zoals het volk Israël de offers nodig hadden om gereinigd en geheiligd te worden, zo hebben wij bloedstorting nodig voor de vergeving van onze zonden (Hebreeën 9:22). Ten diepste was het bloed van bokken en stieren niet toereikend om de gewetens van de Israëlieten te wassen. Het waren volgens Hebreeën (9:23) ‘voorbeeldingen’ en ‘afschaduwingen’ van het grote Offer dat komen zou: Jezus Christus. Heel de offerdienst wees heen naar het Lam van God, dat de zonden van de wereld op Zich zou nemen, hiervoor zou sterven en weggestoten worden van Gods tegenwoordigheid.

Jezus was niet alleen het offer, Hij was ook de Priester, Die het offer moest brengen. Jezus was niet alleen een Priester, Hij was de Hogepriester, Die met Zijn bloed in mocht gaan in het heilige der heiligen om voor het aangezicht van God te verschijnen. “Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is, hetwelk een tegenbeeld is van het ware, maar in de hemel zelf, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons; noch ook opdat Hij Zichzelf dikmaals zou opofferen, zoals de hogepriester alle jaar in het heiligdom ingaat met vreemd bloed (anders had Hij dikmaals moeten lijden van de grondlegging van de wereld af); maar nu is Hij eenmaal in de voleindig van de eeuwen geopenbaard, om de zonde teniet te doen door Zijn Zelfs offerande.” (Hebreeën 9:24-26)

Zonder Leviticus zouden de Israëlieten niet weten wat het werk zou zijn van de Messias, Die zij verwachtten. Zonder Leviticus zouden wij niet weten wat het werk is geweest van de Messias, Die gekomen is. Jezus was in Zichzelf heilig en rein en had geen offer nodig voor Zichzelf. Hij kon werkelijk Priester en Hogepriester zijn! Jezus was volmaakt en volkomen en daarom een perfect en voor God aangenaam offer. Het verzoenende werk van Jezus was niet alleen genoeg voor de zonden van het volk Israël, maar voor de zonden van de hele wereld (1 Johannes 2:2). De scheiding die er eeuwen was tussen het geheiligde Israël en de onreine heidenen, is door het offer van Jezus opgeheven. Het bloed van Jezus reinigt en heiligt ook alle heidenen die geloven in Zijn Naam. Het heilige der heilige, de troon van God, is niet langer onbereikbaar voor Jood of heiden. Jezus heeft door Zijn bloed een verse en levende weg geopend, waardoor wij met vrijmoedigheid mogen toegaan tot de meest heilige plaats en mogen komen in de tegenwoordigheid van God.

In het Nieuwe Testament worden de gelovigen gewezen op hun roeping om heilig te leven. Net als Israël afgezonderd werd door God, zo zijn allen die in Jezus geloven in Hem apart gezet. Wij behoren in overeenkomst met deze roeping te leven. Heilig en onberispelijk. Als wij zondigen, moeten wij de zonden belijden en gebruik maken van het bloed van Jezus, dat reinigt van alle zonden. Wij worden als gelovigen gewezen op onze priesterlijke bediening, om voor elkaar te naderen tot God en de heiligheid in de gemeente te bewaren. Wij moeten nooit buiten Jezus om in de nabijheid van God proberen te komen. Een dienen van God buiten Zijn wil om is levensgevaarlijk.

We kunnen leren van Leviticus dat het een ontzettend groot wonder is, dat we als zondige mensen toch gemeenschap kunnen hebben met een heilige God! Laten we verwonderd en dankbaar zien op Jezus, Die dit door Zijn leven en sterven heeft mogelijk gemaakt. Laat ons leven uit het geloof in Hem, Die ons is voorgegaan in het heilige der heiligen. Laten we God dienen met eerbied en godvruchtigheid, want onze God is een verterend Vuur!