Numeri

Numeri is het vierde boek van de Bijbel, het vierde boek van het Deuteronomistisch geschiedwerk (Genesis tot en met Koningen) en het vierde boek van de Thora of Pentateuch. De naamgeving van het boek is overgenomen van de Septuagint (ἀριθμόι), en verwijst naar de vele tellingen die gedaan worden in dit Bijbelboek. In het Hebreeuws draagt dit boek de naam בְּמִדְבַּר (‘in de woestijn’), het vijfde woord van het eerste vers. Numeri beschrijft dan ook de voortzetting van de reis van het volk Israël door de woestijn. Het volk trekt van de Sinaï (1:19) naar de woestijn Paran (10:12) en vervolgens naar de vlakke velden van Moab (22:1). Net als Exodus en Leviticus begint Numeri met het woordje ‘en’, wat duidelijk maakt dat Numeri een voortzetting is van het verhaal van de Pentateuch. Het bijzondere van Numeri is dat de generatie Israëlieten die vertrokken is uit Egypte het beloofde land niet kan binnengaan vanwege hun ongeloof. God staat echter in voor Zijn verbond en een nieuwe generatie maakt zich klaar om het beloofde land wel binnen te gaan.

Auteurschap en datering

Voor het auteurschap en de datering geldt hetzelfde als voor Genesis en de andere boeken van de Pentateuch. Ik verwijs naar de pagina over Genesis.

Vanuit Numeri weten we dat het volk Israël ongeveer 10 maanden bij de Sinaï is geweest. Bij hun vertrek (Numeri 10:11-12) is het ruim een jaar geleden dat ze uit Egypte bevrijd zijn. Tussen de eerste telling van het volk (boven de twintig jaar) in Numeri 1 en de tweede telling van het volk in Numeri 26 zit ruim veertig jaar. Veertig jaar als straf op het ongeloof van de generatie die uit Egypte was vertrokken en het bezit van het land Kanaän was toegezegd (Numeri 14:28-35). Bij de tweede telling is niemand meer van hen die de eerste telling geteld waren in leven, behalve Jozua en Kaleb (Numeri 26:63-65).

Het is goed mogelijk dat Mozes in deze veertig jaar grote delen van de Pentateuch heeft geschreven. Het laatste wat hij geschreven heeft, is in de vlakke velden van Moab (33:1-2), waar het volk in Numeri 22:1 aankomt (te Sittim) en blijft tot Mozes gestorven is en Jozua de opdracht krijgt de Jordaan over te gaan om het land te veroveren (Jozua 1:2; 3:1).

Genre

In Numeri komen veel soorten genres voor (‘What impresses one about Numbers is its generic variability. That is, the reader encoutners many different types of literature from beginning to end.’ – An Introduction to the Old Testament, 95). We treffen o.a. de volgende genres aan: narratief, liederen, gebeden, zegeningen, wetten, volkstellingen en reisbeschrijvingen. Dit alles staat echter in de context van het verhaal (narratief) en de wetgeving van de Pentateuch. Onderwijzende geschiedschrijving is een goede aanduiding.

Structuur

Het is niet eenvoudig om de juiste structuur in dit Bijbelboek te ontdekken. Er zijn tientallen verschillende structuren voorgesteld, dus ik heb niet de illusie het bij het juiste eind te hebben. De meest gebruikelijke structuren zijn gebaseerd op chronologie en geografie.

  • Hoofdstuk 1 tot en met 10:10Voorbereiding vertrek van de Sinaï
  1. 1-4 Eerste telling van het volk en bepaling Levieten
  2. Wet op jaloersheid
  3. Wet op nazireeërschap
  • Hoofdstuk 10:11 tot en met 20:21: Reis door de woestijn (10:12-12:16) en verblijf te Kades (20:1)
  1. 10 Vertrek van de Sinaï
  2. 11 Het vuur van de HEERE; kwakkels; 70 oudsten
  3. 12 Melaatsheid van Mirjam
  4. 13-14 Verspieders; veertig jaar in de woestijn als straf
  5. 16 Opstand van Korach, Datan en Abiram
  6. 17 De bloeiende staf van Aäron
  7. 20 Dood van Mirjam; de zonde van Mozes en Aäron; door Edom
  • Hoofdstuk 20:22 tot en met 36: Reis vanaf Kades (20:22) en verblijf in Moabs velden (22:1)
  1. 20 Dood van Aäron
  2. 21 Koperen slang; strijd met Sihon en Og
  3. 22-24 Balak en Bileam
  4. 25 Zonde met Baäl-Peor
  5. 26 Tweede telling van het volk
  6. 27 Dochters Zelofchad
  7. 31 Wraak op Midian
  8. 33 Reisverslag (itinerarium)
  9. 35 Vrijsteden

Een andere overtuigende structuur (The Death of the Old and the Rise of the New, Olson) is gebaseerd op de twee tellingen die plaatsvinden in Numeri (hoofdstuk 1 en 26). Numeri 1-25 vertelt het verhaal van de eerste generatie Israëlieten in de woestijn. Deze generatie zondigde tegen de HEERE doordat ze twijfelden aan de wil en macht van God hen in het beloofde land te brengen (11:1-25:18 ‘The Cycle of Rebellion, Death, and Deliverance of the Holy People of Israel with Elements of Hope but Ultimate Failure and Death’). Deze generatie stierf in de woestijn en maakte plaats voor de nieuwe generatie, die geteld wordt in Numeri 26. De hoofdstukken 26-36 laten de groei van hen zien en geven de hoop dat zij wél het land Kanaän in zullen gaan.

Inhoud

In de eerste tien hoofdstukken van Numeri is Israël nog bij de Sinaï. Hier heeft God een verbond met hen gesloten, hebben ze de wetten ontvangen en de tabernakel gebouwd. Nadat er bijna een jaar verstreken is, bereidt het volk zich voor op de doorreis naar het beloofde land. De stammen worden geteld en krijgen een eigen plek in het leger ten opzichte van de tabernakel en in het reizen van de ene plaats naar de andere. De Levieten krijgen een aparte positie, zij moeten zorgen voor de tabernakel. De tabernakeldienst wordt verdeeld over het nageslacht van Levi: de Gersonieten, de Kahathieten en de Merarieten. Daarnaast worden alle eerstgeborenen in Israël door de Levieten gelost. God neemt hen voor Zichzelf ten eigendom. Het leger wordt gereinigd van alle onreine mensen. Verschillende bijzondere wetten en voorschriften worden nog gegeven voordat het volk het bevel krijgt om te vertrekken (10:11-12).

In hoofdstuk 10:12 tot en met hoofdstuk 12:16 verplaatst het volk zich van de Sinaï naar de woestijn Paran. Deze hoofdstukken worden gekenmerkt door ontevredenheid, ongehoorzaamheid en ongeloof van de Israëlieten. Het wordt Mozes allemaal te zwaar en God geeft hem zeventig mannen tot hulp. Zij ontvangen van de Geest, Die op Mozes was. Zelfs Mirjam en Aäron komen in opstand tegen Mozes. God straft dit echter met melaatsheid. Mirjam moet zeven dagen buiten het leger blijven.

In hoofdstuk 13 tot en met hoofdstuk 20:21 is het volk in de woestijn Paran en in de woestijn Zin, te Kades. Ze zijn vlakbij het beloofde land en twaalf verspieders worden uitgezonden om het land te verkennen. Ze komen terug met goed nieuws en slecht nieuws. Het goede nieuws is dat het inderdaad, zoals God gezegd had, een land is dat vloeit van melk en honing. Super vruchtbaar! Het slechte nieuws is echter dat de steden groot en sterk zijn met reusachtige inwoners. Onmogelijk om hen te verslaan! De poging van Kaleb en Jozua om het volk te sussen baat niet en een enorme volksopstand vindt plaats. God grijpt in Zijn toorn in en het volk wordt keihard gestraft. Niemand van hen zal het beloofde land ingaan. Veertig jaar zal het volk Israël in de woestijn moeten blijven, totdat iedereen van hen gestorven is (14:28-35). Verschillende wetgevingen (hoofdstuk 15, 18-19) worden afgewisseld met verhalen waarin mensen in opstand komen en (met de dood) worden gestraft. Zelfs Mozes (samen met Aäron) wordt ongeduldig en is ongehoorzaam aan God. Ook hij mag het land Kanaän niet binnengaan.

In de hoofdstuk 20:22 tot en met 21 verplaatst het volk zich van Kades naar het oosten van het beloofde land. Ze mochten niet door Edom trekken (20:14-21), dus moeten ze een eind omlopen. Bij de berg Hor sterft Aäron en wordt Eleazar hogepriester. Na een geweldige overwinning op de Kanaänieten bij Horma, begint het volk weer te murmureren. Een slangenplaag kost velen het leven en dankzij Mozes’ voorbede geeft God een ‘tegengif’. Israël trekt verder noordwaarts en behalen overwinningen op Sihon en Og, de koning van de Amorieten en de koning van Basan.

In de overige hoofdstukken van Numeri (hoofdstuk 22-36) is het volk in de vlakke velden van Moab, ‘aan deze zijde van de Jordaan van Jericho’. Hier ontbiedt Balak, de koning van de Moabieten, Bileam om het volk Israël te vervloeken. Ondanks Israëls ongeloof en ongehoorzaamheid aan God, blijft de HEERE hen beschermen. Het lukt Bileam niet om Israël te vloeken, omdat ze door God gezegend zijn (22:12; 23:8; 24:9). De ene zegen na de andere spreekt Bileam uit. Het volk vervalt ondanks Gods goedheid toch in een gruwelijke zonde (hoofdstuk 25). Ze plegen ontucht en afgoderij met de Moabieten. Vier en twintig duizend mensen sterven als straf van God. Het is deze straf die uitloopt op de telling van een nieuwe generatie (hoofdstuk 26). Allen die door hun ongeloof niet in konden gaan, zijn nu gestorven.

De hoofdstukken 1 tot en met 25 worden gekenmerkt door zonden en straffen. Vele sterfgevallen worden in deze hoofdstukken vermeld. De hoofdstukken 26-36 staan hiermee in groot contrast. Overwinningen worden behaald, moeilijke problemen worden positief opgelost en geen sterfgeval wordt beschreven. Er is hoop voor een nieuwe generatie dat zij wel het beloofde land zullen binnengaan.

Lijnen naar het Nieuwe Testament

Als men Numeri leest, staat men verstelt van het geduld en de genade van God. Hoe bont het volk Israël het ook maakt, God blijft trouw aan Zijn verbond. Hij geeft letterlijk ‘tweede kansen’. De rest van het Oude Testament is niet veel positiever over Israël. Het volk blijft zich kenmerken door ongehoorzaamheid en ongeloof. Dit vindt haar climax in het Nieuwe Testament, waar ze Gods eigen Zoon verwerpen en kruisigen. Dit was nog steeds geen reden voor God om Zijn volk los te laten. Integendeel, het sterven van Jezus was juist de hoop van dit volk! Echter, niet alleen van de Joden, maar ook van de heidenen.

De woestijnreis is een thema dat niet alleen in het Oude Testament, maar ook in het Nieuwe herhaaldelijk voorkomt. Jezus moest veertig dagen de woestijn in, om daar verzocht te worden. Daar het volk Israël faalde in de veertig jaar dat ze in de woestijn waren, volbracht Jezus volmaakte gehoorzaamheid aan de wil van God. Wat Israël niet lukte, namelijk om te leven bij alles wat uit de mond des HEEREN ging (zie Deuteronomium 8:2-3), lukte Jezus wel.                                                                                           De periode dat Israël in de woestijn was, is een voorbeeld en waarschuwing voor ons als gelovigen die onderweg zijn naar de hemel. Hebreeën 3-4 laat zien dat Jezus de meerdere Mozes is (die getrouw was in heel zijn huis, Numeri 12:7), Die onze overste Leidsman is. Het volk Israël moest luisteren naar Mozes, veelmeer moeten wij luisteren naar Jezus. Het volk Israël kon vanwege hun ongeloof niet ingaan in het beloofde land, net zo min kunnen wij ingaan in de hemelse rust als wij niet (volharden in het) geloven. 1 Korinthe 10:1-11 heeft dezelfde boodschap: ‘En deze dingen all zijn hun (de Israëlieten) overkomen tot voorbeelden; en zijn beschreven tot waarschuwing van ons, op dewelke de einden der eeuwen gekomen zijn.’

Mooie profetieën zijn beschreven in Numeri die vervuld worden in Jezus. ‘Zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogde, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden’ (Johannes 3:14), verwijst naar de gebeurtenis die beschreven staat in Numeri 21:4-9). God gebruikt niet alleen een domme ezel om te spreken tot Bileam, maar Hij gebruikt ook de goddeloze Bileam om de mooiste dingen te zeggen (wat een groter wonder is, mag u zelf bepalen). Bileam spreekt over een Ster die zal voortgaan uit Jakob (Numeri 24:17). Ongetwijfeld is dit vervuld in de ‘ster’ die gezien werd in het oosten en de weg wees naar de Koning van de Joden, Jezus Christus (Mattheüs 2:2).

Johannes 6, het hoofdstuk over de wonderbaarlijke spijziging en Jezus’ woorden over ‘het Brood des levens’, bevat talloze verwijzingen naar en zinspelingen op Numeri 11. Zo min als Mozes het volk te eten kon geven (Num. 11:13), kon Filippus dat (Joh. 6:5). Zo min Mozes wist waar hij het eten vandaan moest halen (Num. 11:22), zo min wist Filippus dat (Joh. 6:7). Het volk Israël wordt zowel in Numeri 11 als in Johannes 6 gekenmerkt door het murmureren. Maar de belangrijkste lijn is dat Jezus Zichzelf openbaart als ‘het ware Brood uit de hemel’. Hij is de vervulling van de profetische afschaduwing in het Oude Testament. Jezus is ‘de verhoogde slang’ (Johanne 3:14), ‘de rotsteen die volgde’ (1 Korinthe 10:4), en ‘het manna’!