Jezus als God en mens

Jezus is waarachtig God en waarachtig mens. Dat is de waarheid die christenen geloven. Ik wil u op deze pagina uitleggen waarom wij dit geloven en waarom dit zo belangrijk is om te geloven.

Slechts weinig mensen zullen ontkennen dat Jezus echt mens was. Er zijn maar enkele kleine  stromingen in de (kerk)geschiedenis geweest die hebben geleerd dat Jezus echt God was, maar niet écht mens is geworden. Jezus zou een schijnlichaam hebben aangenomen, waardoor Hij slechts een mens leek, maar niet echt was. Over het algemeen zijn mensen eerder geneigd te geloven dat Jezus wél echt mens was, maar niet echt God. Beide posities zijn begrijpelijk, omdat het geloven van iets wat wij als mensen niet kunnen begrijpen moeilijk is, maar daarmee nog niet juist.

De Bijbel leert heel duidelijk dat Jezus echt mens is geworden. Hij is (door de Geest verwekt) geboren uit de maagd Maria, uit het geslacht van David. We lezen in Johannes 1:14 dat ‘het Woord vlees is geworden’. En in een brief aan Timotheüs schrijft Paulus: ‘God is geopenbaard in het vlees!‘ Met dit vlees, wordt ons lichamelijk bestaan als mensen bedoeld. In Hebreeën lezen we dat Jezus ons in alles gelijk is geworden. Hij is vlees en bloed deelachtig worden, omdat wij mensen van vlees en bloed zijn. Daarom lezen we dat Jezus moest groeien. Hij was een ‘normale’ baby, die net als elk mens moest groeien tot de volwassenheid. Jezus was een mens die leed aan menselijke kwalen. Er staat van Hem geschreven dat Hij moe was en slaap nodig had. Hij wist wat het was om honger en dorst te hebben. Dit kan alleen als je echt mens bent. Daarom lezen we ook dat Jezus dingen níet weet en zonder de Vader níets kan doen. Jezus moest bidden, om als mens de wil van God te leren kennen en gewillig te zijn om die wil te doen. Jezus moest leren te gehoorzamen, hoewel Hij altijd gehoorzaam is geweest.

Veel dingen die we dankzij de Bijbel weten over Jezus, kunnen we alleen begrijpen als Jezus écht mens was. Maar niet alles…

Er staan dingen over Jezus geschreven die onmogelijk kunnen gelden voor een mens. Hoewel het lastig is om te weten wat Jezus precies als mens deed door de kracht en hulp van de Heilige Geest, of vanwege Zijn goddelijke natuur. Dit maakte het ook moeilijk voor de discipelen (de eerste volgelingen van Jezus) om te geloven dat Jezus Zelf echt God was. Deze ontdekking deden ze eigenlijk pas door en na de opstanding van Jezus uit de dood (Romeinen 1:4). Jezus moest hier op aarde niet zozeer laten zien dat Hij God was, maar Hij moest áls mens op aarde volkomen de wil van God doen om áls mens de Redder van mensen te kunnen zijn. Daarom lijken de Evangeliën niet zo duidelijk over de godheid van Jezus te spreken, maar benadrukken ze de daden die Jezus deed en de woorden die Jezus sprak. In de brieven wordt er explicieter (duidelijker) gesproken over de godheid van Jezus.

Als men echter weet dat Jezus God is, vallen heel veel dingen in de Evangeliën beter op hun plaats. In Mattheüs krijgt Jezus de Naam Immanuël. Dit betekent ‘God met ons‘. In het Evangelie komt dit op belangrijke plaatsen naar voren. In Mattheüs 18:20 belooft Jezus daar te zijn waar twee of drie in Zijn Naam vergaderd zijn. In Mattheüs 28:20 zegt Jezus: ‘Ik ben met u al de dagen tot de voleinding van de wereld.’ God is met ons, waar Jezus met ons is!

In Markus vallen de mensen van de ene verbazing in de andere.  Steeds weer klinkt de vraag: ‘Wie is toch Deze?’ Wie is Jezus eigenlijk? Het antwoord wordt door Markus niet meteen verklapt. Pas aan het einde van het Evangelie (Markus 14:61-62) klinkt het antwoord uit de mond van Jezus op de vraag of Hij de Christus is, de Zoon van de gezegende God: ‘Ik ben het.’ Jezus zegt volmondig dat Hij God is. Hij wordt de dood schuldig verklaard, omdat Hij (volgens de hogepriester en oversten) godslasterlijk heeft gesproken. Op het moment dat Jezus sterft, zijn er bijzondere tekenen. De Romeinse hoofdman die getuige is van het sterven van Jezus roept uit: ‘Waarlijk, deze Mens was Gods Zoon!’ Nu begrijpen we dat Jezus de macht heeft om zonden te vergeven, terwijl iedereen weet dat alleen God dit kan! (zie Markus 2:1-12 als een mooi voorbeeld hoe impliciet wordt gezegd dat Jezus écht God is!)

In Johannes wordt ook heel duidelijk geleerd dat Jezus God is. Al in de eerste verzen wordt duidelijk gemaakt dat Jezus het Woord is, dat bij God was én God Zelf was! Jezus was als God voor alle dingen en alle dingen zijn door Hem gemaakt. Hij is de eniggeboren Zoon, Die één is met de Vader. Een van de dingen die het Evangelie van Johannes kenmerkt zijn de ‘Ik ben…’ uitspraken. Jezus zegt regelmatig: ‘Ik ben…’ Soms gevolgd door een omschrijving wat Hij is (het Brood des levens, het Licht van de wereld, de goede Herder, etc.), soms als een absolute uitspraak. Dat is niet voor niets. Toen Mozes de HEERE vroeg naar Zijn Naam, zei God: ‘Ik ben, die Ik ben’. Geen mens kan zichzelf ‘Ik ben’ noemen, zonder daarmee God te lasteren. Ténzij, Hij ook daadwerkelijk God is!

Dit zijn maar enkele voorbeelden uit de Evangeliën. Echter duidelijk genoeg om te kunnen geloven dat Jezus de natuur van God deelachtig is. Hij is God, boven allen te prijzen in der eeuwigheid! (Romeinen 9:5)

Nu, waarom moest Jezus God en mens zijn? Hij moest mens zijn om mensen te kunnen redden, en Hij moest God zijn om een Redder van mensen te kunnen zijn. Omdat de mens gezondigd heeft, moet de mens gestraft worden. Als iemand anders voor ons schuldige mensen de straf wil dragen, wie kan dat doen dan alleen een onschuldig mens?! Wie is er een onschuldig mens? Helemaal niemand, behalve één: Jezus. De mens moet verlost worden uit de macht van de duivel. Wie is hier sterk genoeg voor? Alleen God! De mens moet de toorn van God dragen. Wie is hier sterk genoeg voor? Alleen God!

Een leerboek dat veel gebruikt wordt in de kerken is de Heidelberger Catechismus. Hierin wordt de vraag gesteld hoe wij aan de straf van God kunnen ontkomen en weer met God verzoend kunnen worden (Vraag 12, Zondag 5). Dat kan alleen als wij zelf of door een ander de schuld die we hebben betalen. Wij kunnen niet door ons zelf betalen, dus hebben iemand anders nodig, die het wil en kan doen. Vraag 14: ‘Kan ook ergens een schepsel (engel, dier, etc.) gevonden worden, dat voor ons betale?’ Het antwoord: ‘Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mens gemaakt heeft; ten andere zo kan ook geen schepsel de last van de eeuwige toorn van God tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen.’ Dan volgt de vraag: ‘Wat moeten wij dan voor een Middelaar en Verlosser zoeken?’ Antwoord: ‘Zulk een, Die een waarachtig en rechtvaardig mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk waarachtig God is.

U heeft als mens tegen God gezondigd. Daarom eist God van u als mens óf van een ander mens, de zonde te betalen. Niemand kan dit echter voor u doen als hij zelf zondig is. Daarom is de Zoon van God, mens geworden, om als een waarachtig en rechtvaardig mens de schuld voor u te dragen. De last van Gods toorn kan geen ander schepsel voor u dragen. Maar Jezus kan het omdat Hij God is. Hij kan u de gerechtigheid en het eeuwige leven weer geven, omdat Hij die Zelf verworven heeft door Zijn gehoorzaamheid,  sterven en opstanding. Jezus is ons van God gegeven tot wijsheid, tot rechtvaardigheid, tot heiligmaking en tot een volkomen verlossing!

Dat Jezus zowel God als mens is, is een mysterie. Maar het is een betrouwbaar mysterie dat alle aanneming waard is en leidt tot de godzaligheid. Geloof in de Heere Jezus, als waarachtig God en waarachtig mens, als een bekwame, gewillige en volkomen Zaligmaker, en u zult het eeuwige leven ontvangen!

Nederlands Geloofsbelijdenis, artikel 19: Van de vereniging en het onderscheid van de twee naturen van Christus in één persoon. Wij geloven dat door deze ontvangenis de Persoon des Zoons onafscheidelijk verenigd en te samen gevoegd is met de menselijke natuur; zodat er niet zijn twee Zonen Gods, noch twee Personen, maar twee naturen in een enigen Persoon verenigd; doch elke natuur haar onderscheiden eigenschappen behoudende. Gelijk dan de Goddelijke natuur altijd ongeschapen gebleven is, zonder begin der dagen of einde des levens, vervullende hemel en aarde, alzo heeft de menselijke natuur haar eigenschappen niet verloren, maar is een schepsel gebleven, hebbende begin der dagen, zijnde een eindige natuur, en behoudende al hetgeen dat een waar lichaam toebehoort. En hoewel Hij haar door Zijn verrijzenis onsterfelijkheid gegeven heeft, nochtans heeft hij de waarheid Zijner menselijke natuur niet veranderd, dewijl onze zaligheid en verrijzenis mede hangen aan de waarheid van Zijn lichaam. Doch deze twee naturen zijn alzo te samen verenigd in één Persoon, dat zij ook zelfs door Zijn dood niet gescheiden zijn geweest. Zo was dan hetgeen Hij stervende in de handen Zijns Vaders bevolen heeft, een ware menselijke geest, die uit Zijn lichaam scheidde; maar intussen bleef de Goddelijke natuur altijd verenigd met de menselijke, ook zelfs toen Hij in het graf lag; en de Godheid hield niet op in Hem te zijn, gelijk zij in Hem was toen Hij een klein kind was, hoewel zij zich voor een kleinen tijd zo niet openbaarde. Hierom bekennen wij dat Hij waar God en waar mens is: waar God, om door Zijn kracht de dood te overwinnen; en waar mens, opat Hij voor ons zou kunnen sterven uit de zwakheid van Zijn vlees.

Geloofsbelijdenis van Nicea: ‘Ik geloof… in één Heere Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God, geboren uit de Vader voor alle eeuwen; God uit God, Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God, geboren, niet gemaakt, van hetzelfde wezen met de Vader, door Welken alle dingen gemaakt zijn. Die om ons mensen en om onze zaligheid is neergekomen uit de hemel, en vlees geworden is van de Heilige Geest uit de maagd Maria, en een mens is geworden; ook voor ons gekruisigd is onder Pontius Pilatus, geleden heeft, en begraven is; en ten derden dage opgestaan is naar de Schriften, en opgevaren is ten hemel; zit ter rechterhand des Vaders, en zal weerkomen met heerlijkheid om te oordelen de levenden en de doden; Wiens Rijk geen einde zal hebben.’